Het meisje en de aarde
De klank vertaalt zich, toont haar
onmiddelijke vorm in handen, vingertoppen,
kniegewricht; in botten, vlees en pezen,
in ritme, lichtende beweging; een slangenlijf,
een tropenvogel, lange veren
in haar ranke staart, een waar genot;
nee stoppen kan ze nooit, dit goddelijke
wezen, dat zich met de ruimte paart
Daar waar de hitte is, dicht op
het stromende, het kolkend hart, dat
nieuwe vormen vindt; daar op die rand,
daar kraakt zijn gebinte onder wind
of hoge sneeuw op daken; daar
wringen platen als aan polen,
vonken bliksems en hamerslagen,
daar nemen Titanen hun posities in
De tonen groeien, worden muziek,
haar danszaal vullend met geuren en
kleuren, geluiden uit lentetuinen;
aardbei proeft ze en wilde chichorei, ze bloeit
voorzichtig sneeuwklok, krokus,
hyacint en tulp; haar lichaam stulpt
en golft en schuurt, ze stuurt haar ruimteschip
steeds verder van de aarde
De haard die alles wat hij is verwarmt,
het vuur in kolen gaande houdt,
verpakt in hooi en turf in tondeldoos,
steeds weer te branden geeft wat leven heet;
daar gloeien zijn sintels en stollen
op de kant, daar drijft zijn oerland uiteen
in continenten die op oorlog gaan,
daar kraken de korsten van de aarde
Zij groeide naar wie ze is, nu ze zelf
de ruimte vult met haar gedaanten,
een kreeft, een spin, een zeemeermin,
een derwish, tijgerin of bevend riet,
zij ís haar beweging die mét haar
door de ramen gaat, de kieren van het dak,
de spleten in de vloer, ze bouwt haar huis
en kleedt het met wat vatbaar is
Dan wraakt hij zich, hij heft zich op
uit diepste krochten, ademt zwaar zijn
zwaveldampen, verzamelt zich in alle kwaad
dat in hem is en stort zich op zijn tegendeel
De schreeuw baant zich een weg,
ontlaadt door alle lagen van gesteente,
totdat hij aan het oppervlak haar huis
vergrijpt, vergruizelt in zijn muil
Het is nacht als ze ontwaakt, zo lijkt het,
diep in zijn duister binnen; holle echo’s
van wat klonk, druppels die bogen binden
met de grond; ze voelt voorzichtig rond en
neemt ook deze ruimte in zich, op de tast,
haar vleermuiszintuig, schuift ze langs de muren
van zijn ingewanden, probeert haar passen,
strekt zich uit en vindt haar dans terug
Hij baant zijn pad als lang geleden toegedicht,
slechts de schijn van hoe het ooit begon en waar
het ooit zal eindigen; zonder te weten lichter nu
en met haar stilaan buigend naar de zon
Mart